Ik ben bijzonder fier op mijn afkomst en mijn vader. Hieronder het (korte) relaas in twee delen van zijn té korte leven. Het illustreert hoe iemand, in de ‘flow’ van toevalligheden en geloofsovertuiging, jaloezie en verraad… onverwacht en ongewild meegesleurd kan worden in de gebeurtenissen van die tijd. En hoe die gebeurtenissen het verdere leven van hem en zijn familie beïnvloeden en een definitieve wending geven.
Zijn vader, Jan -Albert (geboren te Gent op 22 augustus 1888 en er overleden op 18 maart 1969), gerenommeerd architect tijdens het Interbellum en winnaar van de prijs van Rome voor bouwkunde in 1921, huwde met zijn moeder Alice De Coninck (1891 – 1914) op 10 juni 1914 kort voor hij zijn legerdienst moest uitvoeren in de Eerste Wereldoorlog.
Zijn oudste zoon Albert, mijn vader dus, werd geboren te Gent op 9 oktober 1914. Zijn vader was dus afwezig bij zijn geboorte. Kort na de geboorte stierf zijn moeder in het kraambed. Tot de terugkeer van zijn vader werd Albert opgenomen en opgevoed in het gezin van de zuster van zijn overleden moeder. Onwetend van het overlijden van zijn echtgenote en van de geboorte van zijn zoon kwam hij in 1919 terug naar huis. In maart 1920 hertrouwde hij en uit dit huwelijk ontsproten een zoon en een dochter.
Albert liep lagere school in Gent. De relatie met zijn stiefmoeder was niet optimaal. “Jij bent mijn zoon niet” of “Je bent het kind van een andere vrouw” kreeg hij veel te horen. Een gelukkige jeugd had hij niet direct. Hij voelde zich en was ook veel eenzaam. Gelukkig had hij een goede band met zijn halfbroer die het steeds voor hem opnam. Op het onophoudelijk aandringen van zijn stiefmoeder en om de vrede in huis te bewaren besloot zijn vader om Albert op pensionaat te sturen. Hij werd als intern in het Sint-Vincentiuscollege te Eeklo ingeschreven. Met grote onderscheiding sloot hij er de Latijn-Griekse humaniora af.
Na de humaniora startte Albert aan de Gentse universiteit de studies voor geneeskunde. Met onderscheiding sloot hij zijn universitaire periode af. Tijdens de Tweede Wereldoorlog, op 8 november 1941, huwde hij met het bourgeoisiemeisje Joanna Weymiëns (° 4 juni 1921). Tijdens de eerste twee jaar van de oorlog liep hij, meestal als intern, artsenstage in de Gentse ziekenhuizen en veldhospitalen. Hij hielp waar het nodig was. Nadien bleef hij dit doen als volwaardige arts. Zijn vrouw vergezelde hem meestal en verzorgde er de zieken en gewonden. Maar op het einde van de oorlog liep het fout! Tijdens hevige bombardementen werd Albert, toen hij zich naar het ziekenhuis spoedde, door de Duitse bezetter opgepakt en gevangen gezet. Niet voor lang echter.
Toen hij in die gevangenschap vertoefde werd hij, als arts, gevraagd om een zwaar zieke Duitse hogere officier die in stervensnood verkeerde, te helpen. Albert was streng rooms-kathliek opgevoed en was bovendien heel gelovig. ‘Vriend of vijand, in tijd van nood moet hij/zij geholpen worden’ was voor hem vanzelfsprekend. Zonder aarzelen en zonder vooroordelen onderzocht hij de Duitse hogere officier. Wekenlang behandelde hij hem tot hij volledig hersteld was. Als dank en waardering werd hij vrijgelaten en kreeg hij een vrijgeleide van de Duitse overheid. Maar dàt zou hem zuur opbreken…
Kort na het beëindigen van de Wereldoorlog werd zijn eerste zoon geboren op 9 november 1944. Enkele maanden na de bevrijding werd hij tijdens de straatrepressie in het voorjaar van 1945 opgepakt voor vermeende collaboratie met de Duitsers en naar het Hechteniskamp van Lokeren overgebracht en er opgesloten. Ontberingen werd er zijn deel. Daar leerde hij heel wat Vlaams-nationalisten kennen die later hun sporen zouden verdienen in de strijd voor de Vlaamse zaak. Ook zijn echtgenote werd niet gespaard van beschuldigingen, vernederingen en beschimpingen. Hun beide families werden meegesleurd in de volkswoede met plunderingen en brandstichtingen tot gevolg.
Met de eerstgeborene op haar arm en beladen met voedsel bezocht zijn echtgenote hem wekelijks aan de afsluiting van het Lokerense Interneringskamp. De vrouwen die hun gevangen genomen geliefden bezochten werden aan het station opgewacht. Ze werden er uitgejouwd, bespot en bespuwd. Voorbijgangers en toeschouwers bekogelden hen met stenen. Uiteindelijk werd Albert na lange maanden gevangenschap vrijgepleit van collaboratie en buiten vervolging gesteld. Heel ziek, fel vermagerd en diep getekend door zoveel onrecht werd hij vrijgelaten.
Begin 1947 verliet hij, samen met zijn vrouw en kind, zijn geboortestad en vestigde zich als huisarts (maar ook als dierenarts, tandarts en apotheker) in Brugge. Jarenlang met de zwaarbeladen fiets legde hij, vele tientallen kilometers ver, zijn huisbezoeken af. Bij een van zijn huisbezoeken op het platteland, een tiental km van Brugge, werd hij tot tweemaal toe onder vuur genomen. Achteraf zou blijken dat rijkswachters hem naar het leven stonden. Waarom werd (natuurlijk!) officieel nooit achterhaald, maar de reden moet niet ver gezocht worden.
Het vervolg in mijn volgende blog.
Foto: Portret van Albert De Bondt tijdens zijn hechtenis in het Kamp van Lokeren, heel waarschijnlijk getekend door Paul De Clercq. (Familie-archief De Bondt)