,

Aan het thuisfront en bij ‘den troep’

Warmte en kilte (1ste deel) 

Een paar maanden na mijn ‘driedaagse keuring’ in het Klein Kasteeltje in Brussel werd ik opgeroepen om mijn militaire dienstplicht te vervullen. Op 1 april 1968 werd ik op een welbepaald uur verwacht in de kazerne Majoor Blairon in Turnhout. Ik stond niet te springen om mijn legerdienst aan te vatten. Maar ik wilde er ook niet onderuit.

Mijn vader voerde mij, in het gezelschap van M. (mijn grote jeugdliefde sinds mijn 17 jaar), naar het station. Op het perron stond de ronkende en stinkende dieseltrein mij op te wachten. Het afscheid was hartverscheurend. Al wenend verstrengelde M., waarmee ik in 1971 zou huwen, zich in mijn armen en drukte tegen mij aan. “Wees niet ongerust meisje, het komt goed. We schrijven en bellen elkaar” fluisterde ik haar zachtjes toe. We kusten elkaar innig ten afscheid. We wisten dat wij elkaar vele weken niet meer zouden zien. Mijn vader omhelsde mij zoals alleen hij dat kon. Tranen vulden zijn ogen. Met stokkende stem zei hij “Voorzichtig jongen, maak er het beste van” en gaf me een kruisje op mijn voorhoofd. Een schel geluid maakte bruusk een einde aan ons geknuffel. Met een zwaar gemoed en niet wetende wat mij de komende 12 maanden zou brengen stapte ik de trein op. Mijn liefje, vastgeklemd door mijn vader, weende bittere tranen. De locomotief zette zich in beweging. M. en mijn vader werden schimmen.

Het landschap flitste voorbij. Mijn gedachten waarden zich naar mijn voorbije jeugdjaren. De fratsen die ik uithaalde met mijn broer Erwin, de bijzondere familiemomenten, de fietstochten met ons vake, de familievakanties en -uitstapjes in de Ardennen, Duitsland en natuurlijk ook Frankrijk met het ganse gezin. Mijn wedervaren bij de jeugdbeweging, mijn hulp bij de Bouworde (samen met mijn oudere broer Wim) achter het IJzeren Gordijn… Die allereerste kriebels in mijn buik toen ik de bloedmooie M. in 1964 voor het eerst kuste. Het overlijden van haar moeder, die zich na een lange strijd tegen kanker, in het begin van de zomer van 1966 gewonnen moest geven. Hoe haar vader toen ineenstortte van verdriet…

Einde juni 1967 was ik met succes afgestudeerd. Mijn ouders vonden dat ik een lange mooie zomervakantie had verdiend. “Werken zal je nog lang genoeg moeten doen” zei mijn vader. De onbezorgde ‘Summer of Love’ was aangebroken voor ons twee. Wij fietsten doorheen de Polders, wij zwommen in het openluchtzwembad van het Boudewijnpark of dat van Aardenburg (Nl.), we roeiden (met vake zijn tweepersoonskajak) op het kanaal Gent-Oostende, we reisden naar Limburg en de Ardennen. We droomden en we vrijden, we zongen en we dansten op de muziek van The Beatles, The Rolling Stones, The Animals, The Beach Boys, Bob Dylan, ‘San Francisco’ (Be sure to flowers in your hair) van Scott MacKenzie was ons favoriete liedje, we lachten en we weenden. Ik zie ze voor mij nog zingen en dansen in haar kort mini-bloemenjurkje met veldbloemen in haar lange blonde lokken. Ons geluk kon niet op. Deze hete zomer was de mooiste die ik als jongvolwassene ooit beleefde. Niemand kon vermoedden dat aan ons geluk dra een eind zou komen…

De piepende remmen van de trein bracht me abrupt terug naar de realiteit. Wij waren aangekomen in het station van Turnhout. Heel wat jongelingen, beladen met een kleine reiskoffer, deden mij vermoeden dat ook zij in de kazerne werden verwacht. Met kloppend hart stapte ik de wagon uit en zocht, samen met andere jongemannen, verweesd naar de uitgang waar legerbussen ons stonden op te wachten. Een botte en nors bulderende onderofficier wees aan op welke bus ik moest opstappen. Niet gewoon van afgesnauwd en zo brutaal behandeld te worden nam ik ongemakkelijk mijn zitje in op de autobus. 

Na mijn (korte) opleiding tot ‘militair’ in Opleidingscentrum nr. 3 (OC3) werd ik voor mijn verdere dienstplicht naar Doornik overgeplaatst. Tien maanden zou ik verblijven in de immens grote Caserne Saint-Jean waarin de ‘Ecole d’Ordonnance’ was ondergebracht. Daar werden dienstplichtigen KRO en KROO tot officier of onderofficier opgeleid. Na een geslaagde opleiding werden zij uitgestuurd om hun eenheid te vervoegen. Ik werd ingedeeld bij de Stafcompagnie (Etat Major) en werd er ‘chef d’imprimerie’. Mijn rechtstreekse overste was Adjudant-Chef Wattiez, een warme en innemende man die zijn best deed om Nederlands te leren en te spreken. Het klikte tussen ons. Als een vader nam hij mij onder zijn hoede. Ooit zei hij me eens: “Tu es le fils que je voulais mais que je n’ai jamais eu.”. Ik kon het niet beter treffen!

Het kazerneleven ging, toch voor mij, rustig zijn gangetje. Om de drie weken mocht ik voor minstens drie dagen op verlof naar huis. Voor de in opleiding zijnde KRO’s en de KROO’s ging het er heel wat drukker en luidruchtiger aan toe. Zij mochten nauwelijks eens naar hun thuisfront. Tot die beruchte 20 augustus 1968. Rusland (!) was Tsjechoslowakije binnen gevallen om een einde te maken aan de ‘Praagse Lente’. Alles werd in ijltempo in gereedheid gebracht voor het slechtste scenario. Alle verloven werden ingetrokken en alle militairen moesten onmiddellijk terug keren naar hun kazernes. Een week lang bleven alle militairen van het land gemobiliseerd.

Halverwege september mocht ik opnieuw voor een vijftal dagen op verlof naar huis. Soms reed ik mee met een vriend tot in Roeselare en nam dan de trein naar Brugge. Soms stapte ik de trein op in Tournai. Hoe dichter de trein Brugge naderde, hoe meer ik verlangde om M. terug te zien. Steeds opnieuw was het een passioneel welkom. De trein hield halt en ik stapte af. M. kwam niet aangelopen. Ze stond niet op de afgesproken plaats op het perron. Ik zag haar niet… Ik vond haar niet… Wat was er aan de hand? 

(wordt vervolgd: lees dus ook het 2de deel)


Recente blogposts

Hugo in je mail

Ik schrijf me in voor:*

Loading