,

Aan het thuisfront en bij ‘den troep’

Ontredderd, radeloos en verloren (2de deel)

Thuis gekomen riep ik via de intercom mijn vader op die op dat moment consultatie hield voor zijn patiënten. “Ik kom naar je toe nadat ik deze patiënt behandeld heb jongen” antwoordde hij. Ietwat later kwam hij haastig de woonkamer binnen en terwijl hij me omhelsde vroeg ik hem: “M. stond mij niet op te wachten op het perron, ik weet niet wat er gaande is.”. Nog steeds in zijn omhelzing gevangen, alsof hij me niet in de ogen durfde kijken: “Jongen, ik heb niet zo’n goed nieuws. M. is thuis en ligt ziek te bed.”. “Wat mankeert haar?” vroeg ik? Hij loste zijn omarming en antwoordde: “De onderzoeken zijn gestart, maar ik weet dat ze heel ziek is. Ga naar haar toe.”. Ik stormde de trappen op mijn slaapkamer in om mijn legerplunje te vervangen door burgerkledij.

Vierklauwens raasde ik met mijn motor (Ducati) naar de ouderlijke woonst van M. Via de tuin liep ik het huis binnen en vloog de trap op naar haar slaapkamer. Daar lag ze dan mijn meisje: bezweet en lijkbleek. Met pijnlijke lach verwelkomde ze mij. Kussend, mijn ogen gevuld met tranen, omarmden wij elkaar. Ik voelde haar greep lossen: “Ik kon je niet verwelkomen schatje, ik voel me zo ziek. Wil je mij vergeven?” terwijl de tranen over haar witte wangen liepen. “Natuurlijk lieveling vergeef ik het je” stelde ik haar gerust. Alle dagen van mijn verlof zorgde ik voor haar. Ik voerde haar naar het ziekenhuis voor de, soms bijzonder pijnlijke, onderzoeken. Ik was een welkome hulp voor haar vader, want sinds het overlijden van de moeder van M. stond hij er alleen voor. Zo kon hij ook eens de gespannen koord lossen.

Mijn verlof liep ten einde. Met een zwaar beladen gemoed en angstige onbeantwoorde vragen van wat op mij af komt nam ik afscheid van mijn zieke M. Ik spoorde terug naar mijn eenheid in Doornik. Voor ik mij aanbood in de kazerne ging ik nog langs bij mijn chef Adjudant Wattiez om hem de droevige mare te melden. Na mijn stokkend relaas nam hij mij met beide handen mijn schouders stevig vast: “Je suis là pour toi garçon quand tu luttes. J’appellerai ton père demain pour entendre.”. Hij kalmeerde mij en spoorde mij aan om mij in de kazerne te gaan melden. 

Mijn chef had regelmatig telefonisch contact met mijn vader. Hij had er bij mijn compagniecommandant voor gezorgd dat ik meermaals voor meerdere dagen naar huis mocht sporen. Van het Brugs station ging ik onmiddellijk naar M. Daar trok ik dan burgerkleding aan. Ze werd maar niet beter. Ze vermagerde zienderogen… Ze had een vreemde blik… Ik maakte mij meer en meer zorgen. Einde oktober drong ik bij mijn vader aan om toch maar iets meer te weten te komen. Uiteindelijk kon hij het ook niet langer verzwijgen. “Jongen, M. is heel ziek. “. “Zal ze nog genezen?” vroeg ik met de moed der wanhoop. Ik zag de vertwijfeling in zijn ogen: “Ik hoop het maar ik weet het niet. De rapporten van haar onderzoeken zijn niet hoopgevend.”.

De weken volgden elkaar snel op. In een van de eerste dagen van november werd ik hoogdringend bij mijn stafcommandant geroepen. Mijn vader wilde dat ik onmiddellijk naar huis zou komen. M. was heel zwaar ziek. Ik kreeg twee weken verlof om bij haar te zijn. Mijn legervriend die in Roeselare woonde voerde mij ijlings naar Brugge. Dag en nacht verzorgde ik mijn jeugdliefde. Mijn vader kwam haar als arts tweemaal per dag bezoeken en opvolgen. Wakend bracht ik de nachten bij haar door en werd bij de minste zucht of beweging van haar wakker. Diep in mij vreesde ik het ergste. Wenend, radeloos, en tegen beter weten in, hoopte ik dat ze zou genezen. Ik was niet weg te slaan van haar ziekbed. Vol twijfels keek ik naar haar mooi gezichtje en kuste haar zachtjes op de lippen. Ze kreunde, ze weende… met al haar kracht trok ze mij naar haar toe. Zij voelde haar einde naderen… Enkele dagen later, in het bijzijn van haar vader en mijn ouders, stierf zij in mijn armen. Aan dezelfde smerige ziekte als haar geliefde moeder. Ze werd amper 19 jaar. Mijn vake legde zijn hand op mijn schouder en zei zacht: “M. was niet meer te redden jongen”. Wat ik toen voelde van pijn en verdriet kan ik niet onder woorden brengen. Het werd donker en kil. Er was iets gebroken in mij. Ja, ik was gebroken…

De parochiekerk was nokvol gelopen om van mijn jeugdliefde definitief afscheid te nemen. Ze was zo geliefd. Ik had een mooie afscheidsbrief voor M. opgesteld die ik zou voorlezen. Maar dat lukte mij niet: mijn stem stokte, de tranen vloeiden over mijn wangen… de emoties namen de overhand. Ik was te overmand van verdriet. Mijn vader – alweer! – nam het dan van mij over en las, ook zeer emotioneel aangedaan, mijn brief aan haar voor. Na de afscheidsplechtigheid werd ze bij haar moeder bijgezet. Mijn leven ging voort, maar de pijn bleef. Ik bleef verweesd achter…

Zes maanden na de dood van mijn jeugdliefde stierf haar vader van verdriet. Hij kon en wilde niet meer verder. Op twee jaar tijd verloor hij zijn vrouw en dochter. En zo kwam op amper twee en een half jaar tijd een einde aan een mooi en liefdevol gezin… 

Het verlies van mijn jeugdliefde was erg moeilijk te begrijpen en kan nog steeds emoties bij mij oproepen en intens verdriet. Zij was zo belangrijk voor mij tijdens die vormende tijd in mijn leven. Gelukkig kon ik terug vallen op geliefden die mij begrepen en begeleidden om dit zwaar verlies, pas na jaren, misschien eindelijk een plaats te kunnen geven. 


Recente blogposts

Hugo in je mail

Ik schrijf me in voor:*

Loading